1 Tem misericórdia de mim, ó Deus, tem misericórdia de mim, porque a minha alma confia em ti; e à sombra das tuas asas me abrigo, até que passem as calamidades.

2 Clamarei ao Deus altíssimo, ao Deus que por mim tudo executa.

3 Ele enviará desde os céus, e me salvará do desprezo daquele que procurava devorar-me. (Selá.) Deus enviará a sua misericórdia e a sua verdade.

4 A minha alma está entre leões, e eu estou entre aqueles que estão abrasados, filhos dos homens, cujos dentes são lanças e flechas, e a sua língua espada afiada.

5 Sê exaltado, ó Deus, sobre os céus; seja a tua glória sobre toda a terra.

6 Armaram uma rede aos meus passos; a minha alma está abatida. Cavaram uma cova diante de mim, porém eles mesmos caíram no meio dela. (Selá.)

7 Preparado está o meu coração, ó Deus, preparado está o meu coração; cantarei, e darei louvores.

8 Desperta, glória minha; despertai, saltério e harpa; eu mesmo despertarei ao romper da alva.

9 Louvar-te-ei, Senhor, entre os povos; eu te cantarei entre as nações.

10 Pois a tua misericórdia é grande até aos céus, e a tua verdade até às nuvens.

11 Sê exaltado, ó Deus, sobre os céus; e seja a tua glória sobre toda a terra.

1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.

2 Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.

3 Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal.

4 Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.

5 Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.

6 Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.

7 Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.

8 Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.

9 Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken.

10 Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natien.

11 Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. [ (Psalms 57:12) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde. ]