1 Ó Deus, tu és o meu Deus, de madrugada te buscarei; a minha alma tem sede de ti; a minha carne te deseja muito em uma terra seca e cansada, onde não há água;
2 Para ver a tua força e a tua glória, como te vi no santuário.
3 Porque a tua benignidade é melhor do que a vida, os meus lábios te louvarão.
4 Assim eu te bendirei enquanto viver; em teu nome levantarei as minhas mãos.
5 A minha alma se fartará, como de tutano e de gordura; e a minha boca te louvará com alegres lábios,
6 Quando me lembrar de ti na minha cama, e meditar em ti nas vigílias da noite.
7 Porque tu tens sido o meu auxílio; então, à sombra das tuas asas me regozijarei.
8 A minha alma te segue de perto; a tua destra me sustenta.
9 Mas aqueles que procuram a minha alma para a destruir, irão para as profundezas da terra.
10 Cairão à espada; serão uma ração para as raposas.
11 Mas o rei se regozijará em Deus; qualquer que por ele jurar se gloriará; porque se taparão as bocas dos que falam a mentira.
1 Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda.
2 O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
3 Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer;
4 Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen.
5 Alzo zou ik U loven in mijn leven; in Uw Naam zou ik mijn handen opheffen.
6 Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen.
7 Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken.
8 Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen.
9 Mijn ziel kleeft U achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij.
10 Maar dezen, die mijn ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde.
11 Men zal hen storten door het geweld des zwaards; zij zullen de vossen ten deel worden. [ (Psalms 63:12) Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt worden. ]