1 En indien zijn offer een dankoffer is; zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN.
2 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.
3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren, het vet, dat het ingewand bedekt, en al het vet, hetwelk aan het ingewand is.
4 Dan zal hij beide de nieren, en het vet, hetwelk daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.
5 En de zonen van Aaron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn, dat op het vuur is; het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.
6 En indien zijn offerande van klein vee is, den HEERE tot een dankoffer, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren.
7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren voor het aangezicht des HEEREN.
8 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom.
9 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren; zijn vet, den gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen, en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;
10 Ook beide de nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever met de nieren, zal hij afnemen.
11 En de priester zal dat aansteken op het altaar; het is een spijs des vuuroffers den HEERE.
12 Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN.
13 En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal hem slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen haar bloed op het altaar sprengen rondom.
14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE; het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;
15 Mitsgaders de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.
16 En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijs des vuuroffers, tot een liefelijken reuk; alle vet zal des HEEREN zijn.
17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen: geen vet noch bloed zult gij eten.
1 And if his oblation be a sacrifice of peace-offerings; if he offer of the herd, whether male or female, he shall offer it without blemish before Jehovah. 2 And he shall lay his hand upon the head of his oblation, and kill it at the door of the tent of meeting: and Aaron’s sons the priests shall sprinkle the blood upon the altar round about. 3 And he shall offer of the sacrifice of peace-offerings an offering made by fire unto Jehovah; the fat that covereth the inwards, and all the fat that is upon the inwards, 4 and the two kidneys, and the fat that is on them, which is by the loins, and the caul upon the liver, with the kidneys, shall he take away. 5 And Aaron’s sons shall burn it on the altar upon the burnt-offering, which is upon the wood that is on the fire: it is an offering made by fire, of a sweet savor unto Jehovah.
6 And if his oblation for a sacrifice of peace-offerings unto Jehovah be of the flock; male or female, he shall offer it without blemish. 7 If he offer a lamb for his oblation, then shall he offer it before Jehovah; 8 and he shall lay his hand upon the head of his oblation, and kill it before the tent of meeting: and Aaron’s sons shall sprinkle the blood thereof upon the altar round about. 9 And he shall offer of the sacrifice of peace-offerings an offering made by fire unto Jehovah; the fat thereof, the fat tail entire, he shall take away hard by the backbone; and the fat that covereth the inwards, and all the fat that is upon the inwards, 10 and the two kidneys, and the fat that is upon them, which is by the loins, and the caul upon the liver, with the kidneys, shall he take away. 11 And the priest shall burn it upon the altar: it is the food of the offering made by fire unto Jehovah.
12 And if his oblation be a goat, then he shall offer it before Jehovah: 13 and he shall lay his hand upon the head of it, and kill it before the tent of meeting; and the sons of Aaron shall sprinkle the blood thereof upon the altar round about. 14 And he shall offer thereof his oblation, even an offering made by fire unto Jehovah; the fat that covereth the inwards, and all the fat that is upon the inwards, 15 and the two kidneys, and the fat that is upon them, which is by the loins, and the caul upon the liver, with the kidneys, shall he take away. 16 And the priest shall burn them upon the altar: it is the food of the offering made by fire, for a sweet savor; all the fat is Jehovah’s. 17 It shall be a perpetual statute throughout your generations in all your dwellings, that ye shall eat neither fat nor blood.