42 En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden.

43 En een vreze kwam over alle ziel; en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen.

44 En allen, die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen;

45 En zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had.

46 En dagelijks eendrachtelijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij te zamen met verheuging en eenvoudigheid des harten;

47 En prezen God, en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de Gemeente, die zalig werden.

42 Jie ištvermingai laikėsi apaštalų mokymo, bendravimo, duonos laužymo ir maldų.

43 Baimė apėmė kiekvieną, nes per apaštalus vyko daug stebuklų ir ženklų.

44 Visi tikintieji laikėsi drauge ir turėjo visa bendra.

45 Nuosavybę bei turtą jie parduodavo ir, ką gavę, padalydavo visiems, kiek kam reikėdavo.

46 Jie kasdien vieningai rinkdavosi šventykloje, o savo namuose tai vienur, tai kitur laužydavo duoną, vaišindavosi su džiugia ir tauria širdimi,

47 šlovindami Dievą, ir turėjo malonę visų žmonių akyse. O Viešpats kasdien gausino bažnyčią išgelbėtaisiais.