17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.
17 Negeisk savo artimo namų, negeisk savo artimo žmonos, nei jo tarno, nei tarnaitės, nei jaučio, nei asilo—nieko, kas yra tavo artimo".