1 Hallelujah! Aleph. Ik zal den HEERE loven van ganser harte; Beth. In den raad en vergadering der oprechten.
2 Gimel. De werken des HEEREN zijn groot; Daleth. zij worden gezocht van allen, die er lust in hebben.
3 He. Zijn doen is majesteit en heerlijkheid; Vau. en zijn gerechtigheid bestaat in der eeuwigheid.
4 Zain. Hij heeft Zijn wonderen een gedachtenis gemaakt; Cheth. de HEERE is genadig en barmhartig.
5 Teth. Hij heeft degenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; Jod. Hij gedenkt in der eeuwigheid aan Zijn verbond.
6 Caph. Hij heeft de kracht Zijner werken Zijn volke bekend gemaakt; Lamed. hun gevende de erve der heidenen.
7 Mem. De werken Zijner handen zijn waarheid en oordeel; Nun. al Zijn bevelen zijn getrouw.
8 Samech. Zij zijn ondersteund voor altoos, en in eeuwigheid; Ain. zijnde gedaan in waarheid en oprechtigheid.
9 Pe. Hij heeft Zijn volke verlossing gezonden; Tsade. Hij heeft Zijn verbond in eeuwigheid geboden; Koph. Zijn Naam is heilig en vreselijk.
10 Resch. De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid; Schin. allen, die ze doen, hebben goed verstand; Thau. Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid.
1 Girkite Viešpatį! Aš girsiu Viešpatį visa širdimi teisiųjų susirinkime.
2 Dideli yra Viešpaties darbai, tyrinėjami visų, kurie juos mėgsta.
3 Didingi ir šlovingi Jo darbai, Jo teisumas pasilieka per amžius.
4 Atsimintini yra Jo darbai. Maloningas ir užjaučiantis yra Viešpats.
5 Jis maitina tuos, kurie Jo bijo, per amžius prisimena savo sandorą.
6 Jis savo darbų galią tautai parodė, atidavė jiems pagonių nuosavybę.
7 Jo rankų darbaiteisingumas ir teismas, visi Jo įsakymai nepakeičiami.
8 Jie per amžius yra tvirti, paremti tiesa ir lygybe visiems.
9 Išpirkimą Jis savo tautai siuntė, amžiams paskelbė savo sandorą. Šventas ir gerbtinas yra Jo vardas.
10 Išminties pradžia yra Viešpaties baimė; supratingi, kurie taip elgiasi. Jo šlovė lieka per amžius!