1 Een lied Hammaaloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.
2 Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.
3 Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen; opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht.
4 HEERE! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht zijn in hun harten.
5 Maar die zich neigen tot hun kromme wegen, die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israel zijn!
1 Kurie pasitiki Viešpačiu, yra kaip Siono kalnas, kuris stovi tvirtai per amžius.
2 Kaip kalnai apsupę Jeruzalę, taip Viešpats apsupęs savo tautą dabar ir per amžius.
3 Nepasiliks nedorėlių skeptras ant teisiųjų dalies, kad teisieji savo rankų netiestų į neteisybę.
4 Padėk, Viešpatie, geriesiems, pagelbėk tiesiaširdžiams.
5 O kreivais keliais kas nuklysta, tuos Viešpats nuves su piktadariais. Taika tebūna Izraeliui.