1 Een lied Hammaaloth, van David. O HEERE! mijn hart is niet verheven, en mijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en te wonderlijk.
2 Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stil gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder! Mijn ziel is als een gespeend kind in mij.
3 Israel hope op den HEERE van nu aan tot in der eeuwigheid.
1 Viešpatie, mano širdis neišpuikusi ir akys nesidairo išdidžiai. Aš nesivaikau didelių dalykų, kurie man nepasiekiami.
2 Aš raminau ir tildžiau savo sielą, kaip nujunkytą kūdikį. Mano siela yra kaip nujunkytas kūdikis.
3 Pasitikėk Viešpačiu, Izraeli, dabar ir per amžius!