5 Uit de benauwdheid heb ik den HEERE aangeroepen; de HEERE heeft mij verhoord, stellende mij in de ruimte.
18 Als ik zeide: Mijn voet wankelt; Uw goedertierenheid, o HEERE! ondersteunde mij.
16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven.
1 Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.
2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen.
3 Hij zal uw voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren.
14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn.
11 Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.
1 Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U.
5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.
3 Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten.
21 In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.
14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, om vrijwillig te geven als dit is? Want het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand.
13 Want Ik, de HEERE, uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u.
1 Een lied Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, van waar mijn hulp komen zal.
2 Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.
19 Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen. [ (Psalms 80:20) O HEERE, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden. ]
8 En die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.
1 Een lied Hammaaloth, van Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.
26 Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
9 Het hart des mensen overdenkt zijn weg; maar de HEERE stiert zijn gang.
22 De zegen des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.
29 Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft.
5 Vertrouw op den HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet.
6 Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken.
34 Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad.
4 Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben;
5 Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.