33 De vreze des HEEREN is de tucht der wijsheid; en de nederigheid gaat voor de eer.
11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.
22 Zult gijlieden Mij niet vrezen? spreekt de HEERE; zult gij voor Mijn aangezicht niet beven? Die der zee het zand tot een paal gesteld heb, met een eeuwige inzetting, dat zij daarover niet zal gaan; ofschoon haar golven zich bewegen, zo zullen zij toch niet vermogen, ofschoon zij bruisen, zo zullen zij toch daarover niet gaan.
7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE, en wijk van het kwade.
8 Het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen.
120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
4 Het loon der nederigheid, met de vreze des HEEREN, is rijkdom, en eer, en leven.
30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
11 Gijlieden, die den HEERE vreest! vertrouwt op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild.
1 De HEERE regeert, dat de volken beven; Hij zit tussen de cherubim; de aarde bewege zich.
1 Hallelujah! Aleph. Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest; Beth. die groten lust heeft in Zijn geboden.
8 Laat de ganse aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken.
12 En in al die sterke hand, en in al die grote verschrikking, die Mozes gedaan heeft voor de ogen van gans Israel.