1 En het geschiedde ten dage, als Mozes geeindigd had den tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn gereedschap, mitsgaders het altaar en al zijn gereedschap, en hij ze gezalfd, en dezelve geheiligd had;
2 Dat de oversten van Israel, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden; deze waren de oversten der stammen, die over de getelden stonden.
3 En zij brachten hun offerande voor het aangezicht des HEEREN, zes overdekte wagens, en twaalf runderen; een wagen voor twee oversten, en een os voor elk een; en brachten ze voor den tabernakel.
4 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
5 Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst.
6 Alzo nam Mozes die wagens, en die runderen, en gaf dezelve den Levieten.
7 Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst;
8 En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand van Ithamar, den zoon van Aaron, den priester.
9 Maar de zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen droegen.
10 En de oversten offerden ter inwijding des altaars, op den dag als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offeranden voor het altaar.
11 En de HEERE zeide tot Mozes: Elke overste zal, een iegelijk op zijn dag, zijn offerande offeren, ter inwijding des altaars.
12 Die nu op den eersten dag zijn offerande offerde, was Nahesson, de zoon van Amminadab, voor den stam van Juda.
13 En zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
14 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
15 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
16 Een geitenbok, ten zondoffer;
17 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nahesson, den zoon van Amminadab.
18 Op den tweeden dag offerde Nethaneel, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar.
19 Hij offerde zijn offerande: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
20 En een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
21 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
22 Een geitenbok, ten zondoffer;
23 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nethaneel, den zoon van Zuar.
24 Op den derden dag offerde de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.
25 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
26 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
27 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
28 Een geitenbok, ten zondoffer;
29 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eliab, den zoon van Helon.
30 Op den vierden dag offerde de overste der kinderen van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeur.
31 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
32 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
33 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
34 Een geitenbok, ten zondoffer;
35 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elizur, den zoon van Sedeur.
36 Op den vijfden dag offerde den overste der kinderen van Simeon, Selumiel, de zoon van Zurisaddai.
37 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
38 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
39 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
40 Een geitenbok, ten zondoffer;
41 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Selumiel, den zoon van Zurisaddai.
42 Op den zesden dag offerde de overste der kinderen van Gad, Eljasaf, den zoon van Dehuel.
43 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
44 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
45 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
46 Een geitenbok, ten zondoffer;
47 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eljasaf, den zoon van Dehuel.
48 Op den zevenden dag offerde de overste der kinderen van Efraim, Elisama, den zoon van Ammihud.
49 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
50 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
51 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
52 Een geitenbok, ten zondoffer;
53 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elisama, den zoon van Ammihud.
54 Op den achtsten dag offerde de overste der kinderen van Manasse, Gamaliel, de zoon van Pedazur.
55 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
56 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
57 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
58 Een geitenbok, ten zondoffer;
59 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Gamaliel, den zoon van Pedazur.
60 Op den negenden dag offerde de overste der kinderen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni.
61 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
62 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
63 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
64 Een geitenbok, ten zondoffer;
65 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Abidan, den zoon van Gideoni.
66 Op den tienden dag offerde de overste der kinderen van Dan, Ahiezer, de zoon van Ammisaddai.
67 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
68 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
69 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
70 Een geitenbok, ten zondoffer;
71 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahiezer, den zoon van Ammisaddai.
72 Op den elfden dag offerde de overste der kinderen van Aser, Pagiel, de zoon van Ochran.
73 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
74 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
75 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
76 Een geitenbok, ten zondoffer;
77 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Pagiel, den zoon van Ochran.
78 Op den twaalfden dag offerde de overste der kinderen van Nafthali, Ahira, de zoon van Enan.
79 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
80 Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;
81 Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;
82 Een geitenbok, ten zondoffer;
83 En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahira, den zoon van Enan.
84 Dit was de inwijding des altaars van de oversten van Israel, op den dag als hetzelve gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden reukschalen.
85 Een zilveren schotel was van honderd dertig sikkelen, en een sprengbekken van zeventig; al het zilver van de vaten was twee duizend en vierhonderd sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.
86 Twaalf gouden reukschalen van reukwerks; elke reukschaal was van tien sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; al het goud der reukschalen was honderd en twintig sikkelen.
87 Al de runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken ten zondoffer.
88 En al de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren, de rammen zestig, de bokken zestig, de eenjarige lammeren zestig. Dit is de inwijding des altaars, nadat hetzelve gezalfd was.
89 En als Mozes in de tent der samenkomst ging, om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende, van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubim. Alzo sprak Hij tot hem.
1 A, i te ra i oti ai a Mohi te tapenakara te whakaara, i whakawahia ai, i whakatapua ai hoki te tapenakara me ona mea katoa, te aata, me ona mea katoa, a ka oti te whakawahi, te whakatapu:
2 Na ka whakahere nga ariki o Iharaira, nga upoko o nga whare o o ratou matua; ko ratou nga ariki o nga iwi, i a ratou hoki nga tikanga mo te hunga i taua:
3 A ka kawea mai e ratou ta ratou whakahere ki te aroaro o Ihowa, e ono nga kaata whai taupoki, kotahi tekau ma rua nga kau; tokorua nga ariki kotahi ano te kaata, kotahi ano hoki te puru a tetahi, a tetahi: a whakatuturia ana e ratou ki te aronga o te tapenakara.
4 A i korero a Ihowa ki a Mohi, i mea,
5 Tangohia ta ratou, hei mea mo te mahi o te tapenakara o te whakaminenga; a me hoatu e koe ki nga Riwaiti, kia rite ki te mahi a tenei, a tenei.
6 Na tangohia ana e Mohi nga kaata me nga kau, a hoatu ana e ia ki nga Riwaiti.
7 E rua nga kaata, e wha nga kau i hoatu e ia ki nga tama a Kerehona, he mea whakarite ki ta ratou mahi:
8 E wha nga kaata, e waru nga kau i hoatu e ia ki nga tama a Merari, he mea whakarite ki ta ratou mahi, i te ringa o Itamara tama a te tohunga, a Arona.
9 Ki nga tama ia a Kohata, kihai i hoatu e ia: no te mea ko te mahi o te wahi tapu ma ratou ko te kauhoa i runga i o ratou pokohiwi.
10 A i whakahere ano nga ariki hei tainga kawa mo te aata i te ra i whakawahia ai, i whakahere nga ariki i a ratou whakahere ki mua i te aata.
11 Na ka mea a Ihowa ki a Mohi, Me hoatu e ratou a ratou whakahere, tena ariki i tona ra, tena ariki i tona ra, hei tainga kawa mo te aata.
12 Na, ko te tangata nana te whakahere i te ra tuatahi, ko Nahahona tama a Aminarapa, no te iwi o Hura:
13 A, ko tana whakahere, he rihi hiriwa, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
14 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
15 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
16 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
17 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Nahahona tama a Aminarapa.
18 I te ra tuarua na Netaneere te whakahere; he tama ia na Tuara, he ariki no Ihakara:
19 Ko tana whakahere i whakahere ai, he rihi hiriwa, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu aua mea e rua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
20 He koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
21 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
22 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
23 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Netaneere tama a Tuara.
24 I te ra tuatoru na Eriapa, na te tama a Herona, he ariki no nga tama a Hepurona:
25 Ko tana whakahere he rihi hiriwa, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
26 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara;
27 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
28 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
29 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Eriapa tama a Herona.
30 I te ra tuawha na Erituru, na te tama a Hereuru, he ariki no nga tama a Reupena:
31 Ko tana whakahere he rihi hiriwa, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu, hei whakahere totokore.
32 He koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara.
33 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
34 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
35 E rua nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Erituru tama a Hereuru.
36 I te ra tuarima, na Herumiere, na te tama a Turihararai, he ariki no nga tama a Himiona:
37 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere tona taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
38 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
39 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
40 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
41 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Herumiere tama a Turiharai.
42 I te ra tuaono na Eriahapa, tama a Teuere, he ariki no nga tama a Kara:
43 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
44 He koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
45 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
46 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
47 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Eriahapa tama a Teuere.
48 I te ra tuawhitu na Erihama; tama a Amihuru, he ariki no nga tama a Eparaima:
49 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
50 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
51 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
52 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
53 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Erihama tama a Amihuru.
54 I te ra tuawaru na Kamariere, tama a Perahuru, he ariki no nga tama a Manahi:
55 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
56 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
57 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
58 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
59 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Kamariere tama a Perahuru.
60 I te ra tuaiwa na Apirana, tama a Kirioni, he ariki no nga tama a Pineamine:
61 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
62 He koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
63 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
64 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
65 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Apirana tama a Kirioni.
66 I te tekau o nga ra na Ahietere, tama a Amiharai, he ariki no nga tama a Rana:
67 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu: ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
68 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
69 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
70 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
71 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Ahietere tama a Amiharai.
72 I te tekau ma tahi o nga ra na Pakiere, tama a Okorana, he ariki no nga tama a Ahera:
73 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
74 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
75 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
76 Kotahi koati toa hei whakahere hara:
77 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Pakiere tama a Okorana.
78 I te tekau ma rua o nga ra na Ahira, tama a Enana, he ariki no nga tama a Napatari:
79 He rihi hiriwa tana whakahere, kotahi rau e toru tekau hekere te taimaha, he peihana hiriwa, e whitu tekau ona hekere, he hekere wahi tapu; ki tonu raua i te paraoa pai i konatunatua ki te hinu hei whakahere totokore:
80 Kotahi koko koura, tekau ona hekere, ki tonu i te whakakakara:
81 Kotahi puru, he kuao, kotahi hipi toa, kotahi reme toa, he tau tahi, hei tahunga tinana:
82 Kotahi koati toa he whakahere hara;
83 E rua hoki nga puru hei patunga mo te pai, e rima nga hipi toa, e rima koati toa, e rima reme toa, he tau tahi: ko te whakahere tenei a Ahira tama a Enana.
84 Ko ta nga ariki a Iharaira tainga kawa tenei mo te aata, i te ra i whakawahia ai: tekau ma rua nga rihi hiriwa, tekau ma rua nga peihana hiriwa, tekau ma rua nga koko koura:
85 Kotahi rau e toru tekau nga hekere o te rihi hiriwa kotahi, e whitu tekau hoki o te peihana kotahi: e rua mano e wha rau nga hekere o nga oko hiriwa katoa, he hekere wahi tapu:
86 Tekau ma rua nga koko koura, ki tonu i te whakakakara, tekau nga hekere o tetahi, o tetahi, he hekere wahi rapu: kotahi rau e rua tekau hekere te koura katoa o nga koko.
87 Ko nga kau katoa mo te tahunga tinana tekau ma rua nga puru, kotahi tekau ma rua nga hipi toa, tekau ma rua nga reme toa tau tahi, me o ratou whakahere totokore: tekau ma rua ano nga kuao koati hei whakahere hara.
88 Ko nga kau katoa hoki mo te patunga mo te pai, e rua tekau ma wha nga puru, e ono tekau nga hipi toa, e ono tekau hoki nga koati toa, e ono tekau nga reme toa tau tahi. Ko te tainga kawa tenei o te aata i muri i tona whakawahine.
89 A, i te haerenga o Mohi ki roto ki te tapenakara o te whakaminenga ki te korero ki a ia, na ka rongo ia ki te reo o tetahi e korero ana ki a ia i runga i te taupoki, i tera i runga i te aaka o te whakaaturanga, i waenganui i nga kerupima e rua: a ka korero ki a ia.