1 En te dienzelfden dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE! dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij.

2 Ziet, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere HEERE is mijn Sterkte en mijn Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden.

3 En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils;

4 En zult te dienzelfden dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken! vermeldt, dat Zijn Naam verhoogd is.

5 Psalmzingt den HEERE, want Hij heeft heerlijk dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem.

6 Juich en zing vrolijk, gij inwoneres van Sion! want de Heilige Israels is groot in het midden van u.

1 Dirás então naquele dia: Graças te dou, Jeová; pois ainda que te iraste contra mim, a tua ira já se aplacou, e tu me confortas.

2 Eis que Deus é a minha salvação; confiarei e não temerei, porque Jeová é a minha fortaleza e o meu cântico; ele se tornou a minha salvação.

3 Portanto com gozo tirareis águas das fontes da salvação.

4 Direis naquele dia: Dai graças a Jeová, invocai o seu nome, fazei notórios entre os povos os seus feitos, declarai que exaltado é o seu nome.

5 Cantai louvores a Jeová, porque ele tem feito grandezas. Seja isto conhecido em toda a terra.

6 Grita e exulta, moradora de Sião, porque grande é o Santo de Israel no meio de ti.