1 Een psalm. Zingt den HEERE een nieuw lied; want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand, en de arm Zijner heiligheid, heeft Hem heil gegeven.

2 De HEERE heeft Zijn heil bekend gemaakt; Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der heidenen.

3 Hij is gedachtig geweest Zijner goedertierenheid, en Zijner waarheid aan het huis Israels; en al de einden der aarde hebben gezien het heil onzes Gods.

4 Juicht den HEERE, gij ganse aarde! roept uit van vreugde, en zingt vrolijk, en psalmzingt.

5 Psalmzingt den HEERE met de harp, met de harp en met de stem des gezangs,

6 Met trompetten en bazuinengeklank; juicht voor het aangezicht des Konings, des HEEREN.

7 De zee bruise met haar volheid, de wereld met degenen, die daarin wonen.

8 Dat de rivieren met de handen klappen, dat tegelijk de gebergten vreugde bedrijven,

9 Voor het aangezicht des HEEREN, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken in alle rechtmatigheid.

1 Cantai a Jeová um cântico novo, Porque ele fez maravilhas: A sua destra e o seu braço santo lhe alcançaram a salvação.

2 Jeová fez notória a sua salvação, Manifestou a sua justiça perante os olhos das nações.

3 Lembrou-se da sua misericórdia e da sua fidelidade para com a casa de Israel; Todos os confins da terra viram a salvação do nosso Deus.

4 Celebrai a Jeová todas as terras; Rompei em vozes, cantai de júbilo, cantai louvores.

5 Cantai louvores a Jeová com a harpa, Com a harpa e a voz de canto.

6 Com trombetas, e ao som de buzinas, Fazei alegre arruído diante do Rei, Jeová.

7 Brame o mar e a sua plenitude, O mundo e os que nele habitam.

8 Batam palmas as correntes, À uma cantem de júbilo os montes

9 Ante a face de Jeová, porque ele vem julgar a terra: Ele julgará o mundo com justiça, E os povos com eqüidade.