1 O Israel, return unto the LORD thy God; for thou hast fallen by thine iniquity. 2 Take with you words, and turn to the LORD: say unto him, Take away all iniquity, and receive us graciously: so will we render the calves of our lips. 3 Asshur shall not save us; we will not ride upon horses: neither will we say any more to the work of our hands, Ye are our gods: for in thee the fatherless findeth mercy.
4 I will heal their backsliding, I will love them freely: for mine anger is turned away from him. 5 I will be as the dew unto Israel: he shall grow as the lily, and cast forth his roots as Lebanon. 6 His branches shall spread, and his beauty shall be as the olive tree, and his smell as Lebanon. 7 They that dwell under his shadow shall return; they shall revive as the corn, and grow as the vine: the scent thereof shall be as the wine of Lebanon.
8 Ephraim shall say, What have I to do any more with idols? I have heard him, and observed him: I am like a green fir tree. From me is thy fruit found. 9 Who is wise, and he shall understand these things? prudent, and he shall know them? for the ways of the LORD are right, and the just shall walk in them: but the transgressors shall fall therein.
1 Samaria zal woest worden, want zij is wederspannig geweest tegen haar God; zij zullen door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden.
2 Bekeer u, o Israel! tot den HEERE, uw God, toe; want gij zijt gevallen om uw ongerechtigheid.
3 Neem deze woorden met u, en bekeer u tot den HEERE; zeg tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen.
4 Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden, en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God. Immers zal een wees bij U ontfermd worden.
5 Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd.
6 Ik zal Israel zijn als de dauw; hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon.
7 Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms, en hij zal een reuk hebben als de Libanon.
8 Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon.
9 Efraim! wat heb Ik meer met de afgoden te doen? Ik heb hem verhoord, en zal op hem zien; Ik zal hem zijn als een groenende denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden. [ (Hosea 14:10) Wie is wijs? die versta deze dingen; wie is verstandig? die bekenne ze; want des HEEREN wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daarin vallen. ]