To the chief Musician upon Jonath-elem-rechokim, Michtam of David, when the Philistines took him in Gath.

1 Be merciful unto me, O God: for man would swallow me up; he fighting daily oppresseth me.

2 Mine enemies would daily swallow me up: for they be many that fight against me, O thou most High.

3 What time I am afraid, I will trust in thee.

4 In God I will praise his word, in God I have put my trust; I will not fear what flesh can do unto me.

5 Every day they wrest my words: all their thoughts are against me for evil.

6 They gather themselves together, they hide themselves, they mark my steps, when they wait for my soul.

7 Shall they escape by iniquity? in thine anger cast down the people, O God.

8 Thou tellest my wanderings: put thou my tears into thy bottle: are they not in thy book?

9 When I cry unto thee, then shall mine enemies turn back: this I know; for God is for me.

10 In God will I praise his word: in the LORD will I praise his word.

11 In God have I put my trust: I will not be afraid what man can do unto me.

12 Thy vows are upon me, O God: I will render praises unto thee.

13 For thou hast delivered my soul from death: wilt not thou deliver my feet from falling, that I may walk before God in the light of the living?

1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.

2 Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.

3 Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!

4 Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.

5 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?

6 Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.

7 Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.

8 Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!

9 Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?

10 Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.

11 In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.

12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?

13 O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; [ (Psalms 56:14) Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? ]