1 Au chef des chantres. Psaume de David. Eternel! le roi se réjouit de ta protection puissante. Oh! comme ton secours le remplit d'allégresse!

2 Tu lui as donné ce que désirait son coeur, Et tu n'as pas refusé ce que demandaient ses lèvres. -Pause.

3 Car tu l'as prévenu par les bénédictions de ta grâce, Tu as mis sur sa tête une couronne d'or pur.

4 Il te demandait la vie, tu la lui as donnée, Une vie longue pour toujours et à perpétuité.

5 Sa gloire est grande à cause de ton secours; Tu places sur lui l'éclat et la magnificence.

6 Tu le rends à jamais un objet de bénédictions, Tu le combles de joie devant ta face.

7 Le roi se confie en l'Eternel; Et, par la bonté du Très-Haut, il ne chancelle pas.

8 Ta main trouvera tous tes ennemis, Ta droite trouvera ceux qui te haïssent.

9 Tu les rendras tels qu'une fournaise ardente, Le jour où tu te montreras; L'Eternel les anéantira dans sa colère, Et le feu les dévorera.

10 Tu feras disparaître leur postérité de la terre, Et leur race du milieu des fils de l'homme.

11 Ils ont projeté du mal contre toi, Ils ont conçu de mauvais desseins, mais ils seront impuissants.

12 Car tu leur feras tourner le dos, Et avec ton arc tu tireras sur eux.

13 Lève-toi, Eternel, avec ta force! Nous voulons chanter, célébrer ta puissance.

1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester.

2 O HEERE! de koning is verblijd over Uw sterkte; en hoezeer is hij verheugd over Uw heil!

3 Gij hebt hem zijns harten wens gegeven, en de uitspraak zijner lippen hebt Gij niet geweerd. Sela.

4 Want Gij komt hem voor met zegeningen van het goede; op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud.

5 Het leven heeft hij van U begeerd. Gij hebt het hem gegeven; lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos.

6 Groot is zijn eer door Uw heil; majesteit en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd.

7 Want Gij zet hem tot zegeningen in eeuwigheid; Gij vervrolijkt hem door vreugde met Uw aangezicht.

8 Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid des Allerhoogsten zal hij niet wankelen.

9 Uw hand zal alle vijanden vinden; uw rechterhand zal uw haters vinden.

10 Gij zult hen zetten als een vurige oven ter tijd uws toornigen aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren.

11 Gij zult hun vrucht van de aarde verdoen, en hun zaad van de kinderen der mensen.

12 Want zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben een schandelijke daad bedacht, doch zullen niets vermogen.

13 Want Gij zult hen zetten tot een wit; met Uw pezen zult Gij het op hun aangezicht toeleggen. [ (Psalms 21:14) Verhoog U, HEERE! in Uw sterkte; zo zullen wij zingen, en Uw macht met psalmen loven. ]