45 And David saith unto the Philistine, Thou art coming unto me with sword, and with spear, and with buckler, and I am coming unto thee in the name of Jehovah of Hosts, God of the ranks of Israel, which thou hast reproached.
46 This day doth Jehovah shut thee up into my hand -- and I have smitten thee, and turned aside thy head from off thee, and given the carcase of the camp of the Philistines this day to the fowl of the heavens, and to the beast of the earth, and all the earth do know that God is for Israel.
47 and all this assembly do know that not by sword and by spear doth Jehovah save, that the battle [is] Jehovahs, and He hath given you into our hand.
45 David daarentegen zeide tot den Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik kom tot u in den Naam van den HEERE der heirscharen, den God der slagorden van Israel, Dien gij gehoond hebt.
46 Te dezen dage zal de HEERE u besluiten in mijn hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de dode lichamen van der Filistijnen leger dezen dag aan de vogelen des hemels, en aan de beesten des velds geven; en de ganse aarde zal weten, dat Israel een God heeft.
47 En deze ganse vergadering zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost; want de krijg is des HEEREN, Die zal ulieden in onze hand geven.