30 The grace [is] false, and the beauty [is] vain, A woman fearing Jehovah, she may boast herself.
30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
30 The grace [is] false, and the beauty [is] vain, A woman fearing Jehovah, she may boast herself.
30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.