Salmos 12 - Bíblia Online

To the Overseer, on the octave. -- A Psalm of David. Save, Jehovah, for the saintly hath failed, For the stedfast have ceased From the sons of men: 
Vanity they speak each with his neighbour, Lip of flattery! With heart and heart they speak. 
Jehovah doth cut off all lips of flattery, A tongue speaking great things, 
Who said, `By our tongue we do mightily: Our lips [are] our own; who [is] lord over us?` 
Because of the spoiling of the poor, Because of the groaning of the needy, Now do I arise, saith Jehovah, I set in safety [him who] doth breathe for it. 
Sayings of Jehovah [are] pure sayings; Silver tried in a furnace of earth refined sevenfold. 
Thou, O Jehovah, dost preserve them, Thou keepest us from this generation to the age. 
Around the wicked walk continually, According as vileness is exalted by sons of men! 

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. 
Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen. 
Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. 
De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong. 
Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons? 
Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. 
De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. 
Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. [ (Psalms 12:9) De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden. ] 

Salmos 13

To the Overseer, on the octave. -- A Psalm of David. Save, Jehovah, for the saintly hath failed, For the stedfast have ceased From the sons of men: 
Vanity they speak each with his neighbour, Lip of flattery! With heart and heart they speak. 
Jehovah doth cut off all lips of flattery, A tongue speaking great things, 
Who said, `By our tongue we do mightily: Our lips [are] our own; who [is] lord over us?` 
Because of the spoiling of the poor, Because of the groaning of the needy, Now do I arise, saith Jehovah, I set in safety [him who] doth breathe for it. 
Sayings of Jehovah [are] pure sayings; Silver tried in a furnace of earth refined sevenfold. 
Thou, O Jehovah, dost preserve them, Thou keepest us from this generation to the age. 
Around the wicked walk continually, According as vileness is exalted by sons of men! 

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. 
Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen. 
Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. 
De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong. 
Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons? 
Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. 
De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. 
Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. [ (Psalms 12:9) De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden. ] 

Salmos 13