1 A Psalm of David. Ascribe to Jehovah, ye sons of the mighty, Ascribe to Jehovah honour and strength.
2 Ascribe to Jehovah the honour of His name, Bow yourselves to Jehovah, In the beauty of holiness.
3 The voice of Jehovah [is] on the waters, The God of glory hath thundered, Jehovah [is] on many waters.
4 The voice of Jehovah [is] with power, The voice of Jehovah [is] with majesty,
5 The voice of Jehovah [is] shivering cedars, Yea, Jehovah shivers the cedars of Lebanon.
6 And He causeth them to skip as a calf, Lebanon and Sirion as a son of Reems,
7 The voice of Jehovah is hewing fiery flames,
8 The voice of Jehovah paineth a wilderness, Jehovah paineth the wilderness of Kadesh.
9 The voice of Jehovah paineth the oaks, And maketh bare the forests, And in His temple every one saith, `Glory.`
10 Jehovah on the deluge hath sat, And Jehovah sitteth king -- to the age,
11 Jehovah strength to his people giveth, Jehovah blesseth His people with peace!
1 Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte.
2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.
3 De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.
4 De stem des HEEREN is met kracht, de stem des HEEREN is met heerlijkheid.
5 De stem des HEEREN breekt de cederen; ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon.
6 En Hij doet ze huppelen als een kalf, de Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn.
7 De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit.
8 De stem des HEEREN doet de woestijn beven; de HEERE doet de woestijn Kades beven.
9 De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer.
10 De HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid.
11 De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.